12 ’N JODENSTREEK?
kinderen kreeg. De warmte, om een schepseltje van eigen vleesch en bloed te koesteren en te verkneuteren — de behoefte van elke vrouw — had ze overgedragen op ’t vreemde kind. Dora had nooit de eerste moeder gemist. Tusschen stiefmoeder en dochter heerschte de eigenaardige verhouding, die van zelf volgt, als ’t kind meer ontwikkeld is en daardoor eene zekere meerderheid verkregen heeft. Dora’s raad werd bij alles gevraagd. Ze moest beslissen tot zelfs in kleinigheden. Ze vertegenwoordigde den wil in ’t zwakke karakter der stiefmoeder. Zelfs had de driftigheid, die ze van haar vader erfde, nog nooit tot botsingen met ’t goedig menschje aanleiding gegeven.
„Dora, kind, wat hoor ik daar! Heb
jij je zinnen op ’n jood gezet Hoe kom
je daar nu toe? ”
Die laatste vraag drukte de heele wereld van verbazing uit, die er in ’t kleine hoofdje woelde.