’n JODENSTREEK ? III
„Is ’t niet waar?”
»Hij meende ’t goed.”
„Zeg jij dat?... Ben ik je dan vreemd geworden?”
„Toe Max, spreek zoo niet... Er is nu niets meer aan te veranderen!”
„Maar ik wil ’t veranderen! Geen van beiden hebben we ’t gewenscht! Als die doop doorgaat, zal m’n eigen kind me hinderen!” „Max! Max!”
,,’k Wil niet dat m’n eenig ideaal zoo vertrapt wordt!”
Hij werd hoe langer hoe heftiger. Weggedoken in haar stoel keek ze hem verwijtend -aan. Ze had zich zoo behagelijk gevoeld in de laatste dagen, zoo weelderig. Ze was weer omringd geweest door de familie, waarvan ze een vol jaar gescheiden was, had over den doop van ’t kind niet nagedacht in haar roes van tevredenheid, in den terugkeer harer physieke kalmte. Ze was opgegaan, egoïst in haar kind, had met een tinteling