.38
ze niet zoo’n héélen dag op de piano te keer gaat ?
Bovenbuurman {nijdig). Te keer gaat! Te keer gaat! Noem jij *t te keer gaan, as mijn dochter zóó goddelijk speelt, dat de musschen op *t vensterkozijn kommen zitten!
Brandsma. Dan zallen ’r broodkruimels leggen!
Bovenbuurman. Met vorige buren hebben we nooit last gehad! D’r heit 't V nooit één in z'n hersens gekregen om 'n onschuldig meissie met bellen, harmonica's en kerkorgels te lijf te gaan!
Johanna. As mijn zoon voor z’n examen zit....
Bovenbuurman. Leit ze ’m ’n stroo in de weg?
Barend. Ik kan niet werken bij dat gerammel!
Bovenbuurman. Wel, ken je d*r niet bij werken ? Doe ik ’t niet üren lang met me figuurzaag? ’t Is onwil, anders niks! (drukt even op 'n paar toetsen van het orgel). En nou je met dkt ben •begonnen, nou ken je 't goed bij me hebben, nou zallen we zien wie langer asem heit jullie of ik!
Johanna. Wij willen wel de kortste asem zijn...
ƒ