28
Johanna (bijna huilend). Hoe ken u die ongemanierde menschen-van-boven voorspreken, waar wij de verdieping al jaren bewonen, zij *r nog geen verreljaar op zitten! Van de trap-na-boven ken je sóép koken !
Brandsma. Wat ’n wonder! Een die de heele dag piano speelt!
Johanna. En zonder kwaad te spreken — d’r vulnisbak leegen ze nog niet ééns in de veertien dagen.
Barend. En an de achterkant houen ze duiven — al de kozijnen liggen vol vuil — u mot maar is zien.
Johanna. En d’r gaat geen dag voorbij of je hoort ze spijkers inslaan, om God weet wat 'n klungels op te hangen !
Brandsma. En elke week bezoek van kinderen, kinderen, die op ’t portaaltje ravotten, kinderen, die glijbaantje spelen over je pas geverfde vloer!
Johanna. En wat ze eten — wat ze eten — dat zou 'k om tien gulden wel is willen zien — altijd damp van vet in ’t huis — u weet hoe vet anslaat!