Herman Heijermans
Marianne
(schrikt) Meneer is er niet.
Dirk
(grof) Dat weten we. We komen voor jou.
Henk
(hem sussend) “Ik” zou het woord doen.
Dirk
(grommend) Doe dat dan! Je hoeft er geen handschoenen voor aan te trekken.
Henk
(tot Marianne) Wilt u zo vriendelijk zijn even plaats te nemen.
Dirk
(op en neer lopend, grimmig) Welja! Dat begint goed.
Marianne
(verlegen) Ik begrijp niet goed... wat...
Henk
(strak-beleefd) Wilt u zo vriendelijk zijn? (wijst haar de stoel aan, zet zich over haar, terwijl Dirk op en neer blijft lopen en af en toe achter de tafel komt staan, (een stilte) Juffrouw Jansen, u zult wel begrijpen... ik bedoel geen bijzondere explikatie nodig hebben van ons bezoek... (een stilte) M’n zwager Dirk en ik hebben op ons genomen ’n enkel woordje met u te praten.
Dirk
(hem in de rede vallend) ’t Gedonder met de ouwe heer moet uit zijn!
Henk
(hem weer sussend) Dirk, “ik” zou ’t woord doen.
Dirk
Het komt er bij jou als stroop uit. God beter ’t.
Henk
(rustig tot Marianne) Juffrouw Jansen, we hebben gisteravond van -papa - een allerzonderlingst briefje gekregen, ’n briefje, dat we eerst als een van zijn vele moppen opvatten, dat echter géén grap was, maar een voor de familie allertreurigste gebeurtenis in het vooruitzicht stelt. Is u het met me eens, dat zoiets niét moet gebeuren, (een stilte. Marianne draait haar stoel af)
Dirk
(grof) Nou!
90