200
neen, O Mozes! Gij hebt Hém niet verstaan. Dat waar te laf voor eenen Eeuw’gen God! De liefde voor Jehovah komt als iets ongevraagds in onze ziel. Belooning voor die liefde, zou een ontheil’ging zijn! Ik, Semmie, jodenjongen, zou bitterlijk verachten Uw God van wrake, Mozes, als hij zóo liefdeloos geboden had! Haha! Gij hebt Zippora, Jithro’s kind, bevrucht.... Gij hebt hebt gedood, O Mozes, een Egyptenaar, die een Hebreër sloeg en hebt Uw offer in het zand verborgen !... Heeft d’Eeuwge God Zippora’s vruchten toen gestraft tot in het derd’ en vierd’ geslacht om uwe misdaad, Mozes? .... Haha! .... Is dat een Gód, een Gód, een God!.....
— Semmie, Semmie, mijn kind. Ik zeg de geboden, ontvloden der heil’ge verschijning van Gode, mijn Heer:
Gij zult den naam van den Eeuwige, uwen God, niet ijdellijk uitspreken; want de Eeuwige zal niet ongestraft laten dengenen, die Zijnen naam ijdellijk uitspreekt.....
— Ptah, Ra, Neith, Ammon, Nentu, Almur Kneph!..... Ik word zeer kalm .,.. Hééft God