i97
— O Mozes, zoo heb ’k die woorden nimmer verstaan! .... de woorden uit Exodus .... Maar
’k denk ook zoo vreemd nu, zoo duister én klaar!____
Ik geloof dat uw stem mij de kalmte hérgeeft.
Is God U verschenen en weet Ge het zeker, dat hooger Uw gaven dan die van Pharo’s wichelaars? Oók Jezus en Boedha, Mahomed en andren droomden dat godlijk visioen En allen verkondden een God, die anders weer sprak en andren verdoemde. Hemel en aarde schiep Hij in ’t begin, staat in Genesis. De Hemel is groot. j)e aarde is klein. Waarom aan ’t Oneind'ge het Eind’ge verbonden? Gij wreet het, ik weet het, O Mozes, mijn heer, hoe duizlig tollende massa’s in Ruimte verdolen, hoe andre planeten leven vèrleven!.... Is er een Jezus, een Mozes, een Boedha ook ginder verschenen?.... Dan schreit het heele Heelal van woorden en wetten. Dan is haat en verdeeling door milliarden profeten, door God’s inspiratie, in ’t groote, sombere Ruim. Maar God hééft niet gezegd: Ik ben uw God en ik heb u gevoerd uit het Egyptenland, het slavenhuis. Want als God is, zooals hij is, wras hij ook God van het Egyptenland en had hij niet geleid Hebreeërs, als een „uitverkoren” volk, omdat hij slechts één volk van menschen kende.