IV.
SEMMIE KAN NIET HUILEN.
Semmie was een jodenjongen.
Toen zijn moeder stierf deed hij aan alles mee, aan bidden en begraven. Hij ging van V kerkhof wit en strak, maar kon niet hnilen.
heelen verdren dag liep hij verwonderd rond. kwam hij thuis, heel strak en wit.
Omdat hij nu niet huilen kon en er een groote wanhoop in hem was, sprak hij nerveus-hardop, dof voor zich heen, niet wetend wat hij zei of hoe hij sprak.
„Ik zit hier alleen. De klok tikt, de deur is gesloten. Nóch onder tafel, nóch onder stoel, nóch achter me kan iemand zijn. Er is ook niemand. In mijn kamer is rust. Ik zit er. Mijn hoofd ligt in mijn handen. Ik kijk naar glimmend