i5i
Doode man, dat ik je niet meer wekken kan!.....
Je lijf is koud, je bloed is bleek. Mijn hand is warm, mijn hart is week. Op blanke armen zal "k je wiegen, in zilverlachen van de maan. Met roode lippen zal ’k je kussen en droevig bij je doodsbed staan. Gefolterd zijn je moede oogen, stroef-pijnverwrongen is je mond. Welk schrikbeeld heeft je zóo gekweld, dat je geen troost bij God meer vond ? Nu kijk je lang in eeu w’gen nacht, nu kijk je vreemd in eeuwig zwart. Nu zoekt je klagelijke ziele, waar in ’t grauw-oneind’ge yle, ’t groote Licht wel nederviele, op wie berustend kunnen knielen.
Hier ben ik, stille Doode man, hier met mijn lippen om te kussen je koude doodenlijf, dat ’k warmen zal in mijne blanke armen. Geuren van bloemen zijn wierook, licht van de maan is fakkel van dooden. Zoo kan in wijding van bidden, ik smartelijk wachten het komende leed, wreemoed van snikken, parels van dauw, erbarmlijk doorzuchtend groene geblader, maanlichtgeblauw.
Suis nu niet winden, tsilp nu niet vogels .... Rust moet er zijn, Rust zonder klanken, Dooden-