127
’t zilver van je witte haren.. . èn .. . op . .. het. .. leven.... van.... je .... vrouw ....
DE BAAKWACIITER (wijkend terug naar de tafel, kramp achtig omvattend den bijbel).
.... Je bleek gezicht maakt schriklijk bang-!.. . Mijn God ! IVTn God !. .. . Wat is gebeurd ? . . . . Zijt ge een duivel of zijt ge krank van zinnen!
DE VREEMDE [glimlachend).
Ik ben ’n arme duivel maar je vrouw......
DE BA AKW ACHTER.
.... Mijn vrouw !... . Mijn vrouw ? . . . .
DE VREEMDE.
Ze kan wel dood zijn ....
DE BA AKW ACHTER.
God!.....
DE VREEMDE.
God kan ’t weten.....
DE BAAKWACHTER.
.... Ze leeft! ... . Je liegt. ... Je hebt gelogen!
DE VREEMDE.
Gelogen? Neen Ik kom van ’t grauwe
donkre strand Lang zag ?k ?t groote, roode