»Wat mot-ie koschte?* —, vroeg Klaroen, toekijkend met tang en sleutel in de zwarte handen.
»Drié gulde!* schreeuwde de koopman: »drie gulde omdat ’t ongeregeld is. .. In de magazijne betaal je d’r zeven ... *
»Dat lappie!... Dat lappie! ’k Geef je 5n gulden. * »’n Gulde? ’n Gulde! Oj?” —, herhaalde het joodje met lijzig schoudergeschurk en zijn oogleedjes kwijnden zoet naar de lap in z’n hand.
»Allemaal ordienaire lappies/ taxeerde Hes, die Juda ’n tang liet zien met het glazen geblikker van ’n brillant. Juda boog neer, keurde lachend den steen en het joodje met schuwe verwijten, sprak in verwering:
,... Ordinaire lappies? Ordinaire lappies? ’k Hei-geen ééne ordinair lappie! ... Allemaal ongeregeld... fijnste kamgaren en merrenos .. .*
»Geef ’m mijn voor ’n gulde/ smoezelde Klaroen — en in opstuivenden lach: »voor ’n goppe-jas."
»’t Lijk wel ’n leere-lap, verdomd!* —, spotte Moppes, steen zachtjens aanduwend over den zoetkring van zijn schijf.
»Kijk daar-is ’n lap," streelde het joodje, de hand in vleiend gewrijf over de lap: »’n sjijne lap voor ’n broek — 'n prach van ’n lap !.,. .*
»Vijf-en-twintig stuivers!” —, bood Klaroen, het geel gelaat gewend naar de staal die grijs was met zwarte motjes.
»Ken ’k nie-doen,* verweerde het joodje: »Kom nou heerè! heerè!... D’r wordt wat verkoch! Met *n kleine verdienste bin ik tevreje! Heerè! Heerè!"
Schuw van oogengedwaal leunde hij tegen de werkbank, klein en wrak in ’t glimmend gespannen vest, waarover ’n jasje slap slierde. Het fantasie-hoedje schuin-weg bekringde het zweet van ’t voorhoofd — het boord klefde in rimpels om ’t halsje van plooien.
Achter zongen de chipsmakers, rekkerig galmend ?n café-chantant-deun. Een floot ’r mede. De ramen, hoog en door-ruit, vlakten stof-glanzig met gouden gekolk en
5. 65