is, nou motte de mense op zij. . . Kijk die smeris is dou-we. .
‘Moos mot ook achteruit. . . Kijk. Kijk nou goed. Nou komt de lijkwagen voor. . . Zie je... ’
‘Waarom benne die paarde in ’t zwart?’
‘Da’s voor de vliege.’
‘Voor de vliege?. .. Voor de vliege?... En andere paarde dan?
‘Dad-weet ’k niet
‘Mooi, hè?. . . Gaat tante Chris met ome Mij kei mee?. . . ’ ‘Wel nee... die bidt voor ’m... en in de hemel zien ze mekaar
‘Wat gaat-ie dan alleen doen in de hemel. . . ?’
‘Hé, jij vraag zo’n boel... Daar mod-ie weze voor onze lieve Heer
'Rijdt die koes dan naar de hemel. . . ?’
‘Nee, eerst naar ’t kerkhof.’
‘En dan?’
‘Nou én dan. . . én dan. . . dan komt ome in de hemel, begrijp-ie dat dan niet ezel, - wat e gammerkop bè-jij. .. dan komt-ie in de hemel, begrijp-ie niet - begrijp-ie nou niet - en daar ziet-ie de moeder van Levi - begrijp-ie niet?. . . Daar zien ze elkaar allemaal ‘En wat doene ze in de hemel
‘Nou, lekker ete en drinke. . . Kiks en booles en matze-gremzels en sjaalet43 en kerwelsoep met balletjes.. . enne daar voere ze niks uit.. . as bidde... en prate met de engeltjes ... en daar krijgt oom Mijkel vleugels... enne daar vliegt-ie rond. .. begrijp-ie?’
43. Gebaksoorten.
50