I.
Ratelend kwam de wagen van het hotel Biron voorbij sukkelen.
Trinette strekte de hand uit, keek deemoedig als een hond de vreemdelingen aan, die in het rijtuig zaten.
„Hé, là-bas, hé . snauwde de koetsier. Bijna rakelings hobbelden de wielen langs de bloote voeten van het meisje.
„ Bougre schreeuwde ze hem na, vlammend van drift.
Een geldstuk kletterde op den grond, draaide kort in heftige, dwaze stuiptrekkingen en bleef liggen. Gretig bukte Trinette zich, raapte de zilveren munt op, lachte schuw.
„Twee franken Cristi !.. .. twee franken” ..., mompelde
ze, streelde liefkoozend het geldstuk, met een gevoel van warme weelde in zich. Toen nam ze het tusschen duim en wijsvinger, liet het door het laag uitgesneden halskraagje naar beneden glijden, waar het achter het hemd als een koel plekje bleef kleven.
Langzaam wandelde ze voort, haakte ijverig door, met eene vermoeiende, zenuwachtige huppeling der vingers door de witte kanten.
.... „Trinette!”....
Ze schrikte. Op een rotsblok zat pastoor Barnier. Over den stofferigen, bekalkten steen had hij een zakdoek gevouwen.
„Trinette!”....
TRINETTE. I