19
Smit (dof). Ik zeg niks. M’n oogen branden zoo en ... die borst... die borst... Ik ben niks goed in orde! ... Ik zou wel naar bed willen . . .
Pastoor. Tot Zaterdag dan. En dus goed afgesproken — het onderste puntje — nauwkeurig aanteekening houden van wie thuisblijft — en — en — die Blok in ’t oog houden.
Smit (opstaand). Goeien nacht, mijnheer de pastoor.
Pastoor. Goeien nacht. — Denk maar niet te druk over de dronkemanspraat van dien roover. — Apropos: op welke kamer van de fabriek werkt hij?
Pannebroek (lachend). Op kamer No. 14.
Smit (dof). . . . Yan het loodwit.
Pastoor. Zoo. Zoo. Nou wel te rusten. Voorzichtig voor de trap. Langzaam aan! Langzaam aan!
DERDE TOONEEL.
De Pastoor. Bet.
Bet. O, o, eerwaarde wat een afschuwlijk man. Ik heb m’n vingers in m’n
ooren gestopt, toen-ie zoo bezig was.
Pastoor (op en neer loopend). Daar heb je wys aan gedaan. — Heel wijs. — Wat een schavuit! — Hier te komen spionneeren en z’n brutaliteit — z’n verregaande brutaliteit! Hoe laat is mijnheer Pit morgen bij de hand?
Bet. Welke mijnheer Pit, de eigenaar van de fabriek of de oudste zoon?
Pastoor. De eigenaar zelf!
Bet. Niet voor ’n uur of tien.
Pastoor. Dan ben je morgen om tien uur bij ’m — niet ’t dagmeisje zenden,
hoor? — zelf gaan, zelf gaan en je vraagt hem om dadelijk bij me te komen. Wij zullen eens een voorbeeld stellen, een voorbeeld. Geen dag langer blijft-ie op mijn fabriek! Geen dag!
Bet (goedig). Ach! Ach! . . . Z’n vrouw en z’n kinderen. . .
Pastoor. Wie vroeg je wat? Bemoei ik me met jóuw keuken? Bemoei jij je dan niet met mijn gemeente (een stilte) Is er nog Niersteiner?
Bet. Nog drie flesschen.
Pastoor. Geef er dan een en het dominospel. — En de pepernooten. (B e t set
een flesch Niersteiner op tafel, ruimt haar af en set het hord met de steenen gereed. De pastoor ontkurkt de flesch, schenkt twee glasen in, gaat sitlen. Bet over hem). Heb jij dubbel zes?
Bet. — Ik heb dubbel zes. O, o, eerwaarde, als ik al die zonde aanhoor en de verdorvenheid der mensclien, dan spijt het mij nog voortdurend dat ik geen non ben geworden. (Zij spélen).
Pastoor. — Blank vier. — Dubbel blank. — Vader èn zoon gaan van de fabriek — Zoo een opruier. — Twee-vijf. — Zoo een schurftig schaap!
Bet. . . Nee, hier zet u verkeerd an. Nee! Nee! Daar staat ’n vier. — En wat een vrede is er hier als die menschen wèg zijn.
Pastoor. . . En dubbel drie! — Heb je voor me warme kruik gezorgd?
Bet. Het water staat op. — Drie-vier. — Zes pepernooten.
Gordijn valt.
15 Maart ’98.