gen. Op zijn vuisten steunend, had hij zich uitgerekt, om zich in de overzijspiegel, boven het schoorsteenmanteltje, te bekijken. Het was een pan, om je een kriek te lachen. Het leek verdorie Hartjesdag. De stroop kleefde en klodderde tot bij zijn slapen - of het knechie van Sinterklaas hem bij zijn lurven door de schoorsteen getrokken had.
‘Zul je niet schrikken, moeder?’
‘Nee kind,’ zei ze, met haar gedachten bij heel andere dingen.
‘Boe! Boe!’ riep hij met een verknepen stem, en zo geheimzinnig, of er nog iemand in de kamer was. ‘Zijn hier nog stoute kinderen?’
‘Maar schat,’ knorde ze, de verwoesting op het laken en het Piet de Smeerpoets gezichtje nu eerst goed bemerkend. ‘Dat is helemaal niet hef van je, en je hebt natuurlijk weer niks gegeten.’
Hem geduldig een verhaaltje vertellend, het oude middel om hem te laten eten zonder dat hij het merkte, een verhaaltje van een jongen, die zijn bord nooit aankeek, en toen zo vreselijk klein als een vingerhoed werd en op straat door een boze hond opgeslikt, en in de maag van dat lelijke dier om moeder en vader en zijn zusje zat te huilebalken; met dat geen einde nemend vertelsel, omdat als ze ophield hij de strooplippen zonder een plooitje op elkaar perste, voerde ze hem lepel voor lepel, en haar hart kromp van angst, omdat ze hem nog nooit zo afschuwelijk wit en met zulke blauwe kringen onder de ogen gezien had. Het door koortsen vermagerd snuitje leek door de aan gebakken stroopstrie-men bijna wezenloos verdord, en toen hij na zijn uitbundigheid van nog geen vijf minuten geleden, willoos en dodelijk vermoeid achterover zakte, en geen lust had de prop gort, die hij luisterend achter zijn kiezen gesmokkeld had, te slikken, was het of er een gehavend, door een vreemde ziekte beslopen hoofdje, op het kussen lag.
Vader, die laat thuiskwam - het had niet glad gezeten om de alarcnschel aan de brandkast van die mensen zó handig te verstoppen, dat het niet in de smiezen liep, en dat ze de schel met een heveltje achter hun bed konden in- en uitschakelen, had in de keuken voor hij zijn warmgehouden prakkie bikte, woorden met moeder. ‘Nee!’ hoorde het ventje zeggen, en moeders stem klonk zo spijtig of vader haar pijn
9*