DAGERAAD
Van drank. Ik heb nog achting voor het boek, Waaruit^ de vader van mijn vader las,
En dat ik voor mijn kindren weer bewaar.
LUKAS (nog steeds met het hoofd in de handen)
Schimp me maar uit. Smaal voort. Ik voel het niet. Mn hoofd is zwaar of ’k nachten heb gewaakt,
M’n lichaam is van moeheid haast gesloopt.
ADAM
Wist jij in weken waar je woning was,
Waar j’ eigen vader trapte het pedaal,
Waar ieder ding stond in bekommering En oogde naar het raam of jij niet kwam?
Wist jij nog van dien huiselijken band,
Die haar en mij, hier bij de avondlamp,
En in de late schemering vereent?____
Jij zat als ruiter op je eigen waan En geeselde jezelf met de karwats,
Waarmee je in 't wilde langs je henen sloeg,
En liet in hoogmoed toen de leidsels los....
Ze hebben je gedragen uit dit huis,
Dien dag, met vroolijkheid en met gejuich:
Ze droegen je er u i t — dat is het woord,
En in je duizeling,, je dronkenschap,
Vond jij den stillen weg niet meer terug....
Versta me wel: dit is geen zelfbeklag,
I k heb hier alles wat mijn hart verlangt,
En zij hoort liever ’t waaien van den wind,
Die hier de blaren langs den bergkam schuurt,
Dan het gejoel der menschen in het dal,
Maar wat jij niet en nóóit vergeten mocht,
Dat was je vaderschap, je zieke kind.
LUKAS (zonder op te zien)
Je heb gelijk. Smaal voort. Het doet me goed.
Of lees ons voor van 't oude boek, waaruit
Je anders leest in *t late avonduur____
BLINDE MARJOLEIN (neemt het testament, als Adam
zich stug omkeert. Zij tast en vindt de plek)
„Ik ben een licht dat in de wereld kwam,
„Opdat een iegelijk in mij gelooft....
(Adam staat wrokkend op en gaat
82