DAGERAAD
Traagt niet de nacht in doode stilte aan,
Weet ik van menschen anders) dan de stem?
(bedwingt zich) Vandaag zijn ’t dezelfde stemmen niet.
Mijn zuster lacht — en heeft haar man gekust Sinds langen tijd voor 't eerst — en hij doet druk Bij drank en spreekt zooals een ander spreekt.
En jij. Jouw adem is jouw adem niet.
Je voet trapt geen pedaal. Ik hoor geen hout,
Dat krullen vallen laat en waar ik stap Praten geen platgetreden spaanders mee,
(bij 't raam)
Dit is de ouwe, lieve, warme zon,
Maar niet 't bladgesuis van allen dag,
De struiken kloppen zachtjens tegen 't raam,
Alsof ze vragen wat er gaande is....
Hóór je 't?
ADAM
Welnee, m'n kind!
BLINDE MARJOLEIN
Hoor je *t niet?
Ik hoor zooveel, meer dan ik zeggen durf....
Straks was 'k m'n houvast kwijt, was 'k hulpeloos, Toen 'k enkel overstak van hier naar daar,
Van waar jij zit tot aan de rechtsche deur.
Ik liep 't duizendmaal, wist niet meer hóé.
Voor ’t eerst na jaren zei de s t i 11 e me,
Dat ik alléén, tastend in 'ï — duister ging.
'k Ben bang. Bang voor 't stormweer dat ik vóél,
Lang voor de boomen buigen in den wind.
Heb ik het laatst geen dag vooruit gezien,
Toen de orkaan de muren beven deed,
De bergstroom alles sleurde naar 't dal En 't zoo sneeuwde dat je scheppen moest Twee dagen lang, eer je weer buiten kon....
*k Ben bang. (gelach) Dit is geen lachen van geluk.
ADAM (lachend)
Geluk of ongeluk — er is een God,
Die als de nood 't hoogst — net als vandaag —
Z’n groote, ongedachte uitkomst geeft____
42