Regent. Staat dat ’r woordelijk ?
Hopman. Woordelijk!
Regent. Je legt daar op beslag!
Sero. Dat is ’n eeuw of wat te laat — ’t is te zwaar verspreid — In ieder huis leit ’t met netter kaft op tafel, te pronk, te pronk — en ook Uw Excellentie heeft ’t eens gelezen...
Regent, ('t Boek dat de Hopman voor hem op tafel legt, op den grond werpend) ’t Nieuwe testament, ’t testament! (tot Hopman) Ben jij versuft of doe je mee aan drieste grappen, ezel, lomperd!
Hopman U zei: lees voor — ik zag ’t wel...
Regent. Hij zag ’t wel! Hij zag ’t wel! Als jij wat ziet, is ’t al lang gevlogen ! (weer zacht en valsch tot Sero) Loop jij met testamenten in je zak ? Is dat de nieuwste vinding, schalk? En haal jij daar in door wat jou niet past? Heb jij patent als prediker? (vinnig) Je andre zak !
Sero. (dien ledig uittrekkend) ... Verschijn en maak je reverentie ! En zonder dubblen bodem, Excellentie.
Enkel met rijm! (De Hopman geeft ’m 'n por)____
O! ’k Was juist uitgesproken! (zit op de bank).
Regent. Hij was zoo goed op dreef. Dat ’s jammer, hopman, 'k Hoor graag rakkers met wat overmoed.
152