3'
Henk dee op z’n gewone manier, ’t laatst van allen, met ’n verwijfd gebaartje en ’n suikerzoet overwinnaars-mondje ’n bestelling van ’n broodje roast.
Rebecca bewoog nauwelijks. Ze belei de halve kadetjes zoo onverschillig en zakelijk en zuinig of ’r ’n vreemde kantoorklerk of ’n conducteur voor ’r stond.
Ze liet ’m in z’n hoek bij de bussen met ingemaakte groenten en vruchten languissant herkauwen — ze keek geen moment naar 'm — en toen-ie ’r niets van begrijpend over de aanrecht boog, om ’r wat te vragen, antwoordde ze stug, businesslike — en ’r volste aandacht was bij de overige etende, snoepende, slokkende clientèle.
’n Half jaar later was de schoone Rebecca uit den vleeschwinkel van Mijkel Mandei & Co. geëngageerd met den kunstzinnigen eigenaar van ’n Bioscooptheater.
En toen ’k ’r feliciteerde en ’n toespeling waagde op de periode toen ze voor dichterlijk Henkje niet ongevoelig scheen, zei ze met ’n nooit te vergeten minachting:
.. Dat uitgehongerd mensch, dat zes, zeven broodjes op één avond eet? ... Om van te rillen!... Daar ben ’k bang van geworden ...”