TWEEDE BEDRIJF, 23e TOONEEL 71
Stans (angstig):
'k BenVn beetje slordig mee geweest —
Cor:
Zoo slordig als met je linnengoed?
Stans (nerveus):
Wat wil je toch? Doe'k me plicht niet? Doe*k niet meer dan vroeger in’t huishouen? Hoe kom je ineens over kleinigheden te vallen? Dat dee je toch nóóit, Daar dacht je toch niet an...
Cor (ingehouden):
Die meid heeft de helft van jóuw goed in 'r wasch — die meid draagt jou toffels — daar heb je om gedraaid! — over den
hond heb je gedraaid! — (heftiger) Jij wist gisteravond, dat
zij m’n bureau had opengemaakt of wist je dat niet? — (zij zwijgt) — je wist dat — en je heb me voorgelogen! — Waarvoor? — (heftig) Waarom sauveer jij die meid — die meid, die met jou jijt en jouwt? (Een stilte. Zij houdt zich aan 'n stoel vast, wankelt, laat zich er op vallen, blijft star van schrik). Antwoordt je niet? — Ik vraag of je niet antwoordt, Stans?
— Waarom heb jij vanmorgen de klok verzet? ,,,, En die zestig gulden?____
Stans (toonloos):
Welke zestig?
Cor:
Die zestig gulden voor 'r .... jaardag! Hiéld jij zoo van die meid ? Wou jij die zoo graag toestoppen? Was je dat ook vergéten, vergéten als met 't bureau, de toffels, den hond? Waarom heb je gister op ’t bed gelegen, vóór je naar 't station ging ? (een stilte). Waarom was je gister zoo down? (een stilte). Waarom ben je de heele laatste week zóó geweest, de laatste week *— dat moet dan na mijn brie zijn geweest, mijn brief waarin 'k je vroolijk en gelukkig schreef dat'k thuis kwam! (een stilte). Dan moet jij wat te verbergen hebben! En en — hahaha!
— gek die’k ben! — dan weet die meid, die meid die jij omkoopt, met je goed en je centen, dan weet die meid (grijpt
haar ruw beet) Zeg op! Zeg op! (zij beweegt niet). Mot
'k 't uit je keel knijpen?
Stans:
Maak’n end an m'n leven! 'k Smeek'r je om!
Cor:
Met wie?