EERSTE BEDRIJF, ZESDE TOONEEL 23
Stans (wanhopig):
Als 'k je maar vertrouwen konï Als je maar niet elk oogenblik zoo’n misbruik maakte, van wat je weet.
Annemie:
Heb ik misbruik gemaakt? Zou ik niet liever me tong late uit-rukke! Maar jij 1 Jij konkelt achter me rug over 'n ommelet over me hond ^ over kloppen an de deur — jij laat je tante op
d'r teene loope om me te snappe Da’s me dank! Ja, da's me
dank! Elleke andere dienstbooi zou je briefie verraje hebbe, zou je briefie hebbe uitgebracht an andere meide in de buurt! Heb ik 'n asem gelate?
Stans:
Dat heb je niet, dat weet 'k wel____
Annemie:
Nou dan?
Stans:
As je maar wat minder vrijpostig dee, Mie. As je wat minder in 't huishouen voor mij overliet.
* Annemie:
Zeg liever dat 'k niks uitvoer.
Stans (gedwee):
Je voert wel uit — Je — Je —
Annemie:
Nou zit je te hakkele, omdat je eigelijk niet weet wat je wil____
Ja, toeter, dat hiete we spijkers op laag water zoeke! (Stans opent 't schrijfbureau, zoekt in een der laden).... Ja, toeter, we gane verkasse. We benne hier allebei te veel, beest....
Stans (met een bankbiljet in de hand):
Je hoeft niet weg te gaan. We hebben wel is meer in drift....
Annemie:
Nee, 'k neem niks an. 'k Sar je toch zoo? 'k Kwel je toch zoo? 'k Heb toch zoo’n vuile strot! (het bankje af werend). Nee, nee! Later zeg-ie dat'k't gestole hebl
Stans (weer naar de klok ziend):
....Toe nou! 'k Had je toch wat voor je jaardag beloofd!
Annemie:
Voor me jaardag?