10 EERSTE BEDRIJF, EERSTE TOONEEL
Bettina:
Praat jij altijd met één woord?
Annemie:
Ja.
Bettina:
Nou, noul (zij kijkt rond). Drink jij wijn bij je middageten? Annemie (nijdig):
Wel jessis nog toe, waar staat de wijn die'k drink?
Bettina:
Jawel, jawel! 'k Zie niks in je glas — 'k zie geen flesch, waarover je gauw 'n servet heb gedaan — zeker toen ik aanbelde.
Annemie:
As mevrouw geen anmerreking maakt, waar bemoei u je dan mee? 'k Ben gek, da 'k 'r om lieg, 'k Mócht, 'k Ben jarig.
Bettina:
*k Feliciteer je.
Annemie (valseh):
Dank u wel.
Bettina:
En daarom heb je zeker ook de halve suikerpot bij je ommelet gebruikt? 'n Ommelet voor’n mèid!
Annemie (valsch):
Je ben maar ééns jarig in't jaar, niewaar?
Bettina:
Ja, ja, ééns in ’t jaar. Wil ik jou is wat zeggen, meisje?
Annemie:
Wel ja, zèg u wat....
Bettina:
Jij zit me hier gewoon voor de mal te houen.... Me nicht is natuurlijk niét thuis. Dat heb 'k dadelijk gemerkt. — Hou je mond] — 't Is mooi. — 'k Heb je daar édrdig gesnapt. Uit 't raam roepen wie 'er is, in plaats fatsoenlijk open te maken — wijn drinken ommelet met 'n suiker die je niet opkan 'n mormel van 'n hond in de kamer — geen stof afgenomen — hiér eten inplaats van in de keuken en ’n japon zóó aangebakken, alsof je'r de pannen mee schoon heb gemaakt....