70
smijt het voorste raampje open) Sytske! — Ik ga nie na Duitschland! (zij staat stily glimlacht. Een stilte). — Ik teeken voor de Oost.
Sytske. Voor de Oost! (keert aarzelend terug) Zei jij voor de Oost?
Eelke. Daar ken ’k tweehonderd — voor de West misschien driehonderd gulde mee verdiene
— ’t staat in de krant — as ’k vader tweehonderd vijftig geef — jullie vijftig ...
Sytske. Na de Oost — na de West —wie heit je dat wijs gemaakt?
Eelke. Wijsgemaakt? Niemand. Maar ’k dóé’t
— Ik hei ’n kop van steen as me vader.
Sytske. Jij ben zot in je mond—jij ben krank-
zinnig! Na de Oost — da’s — da’s nog verder as MofFeland — (hij knikt) En voor hoelang — wou jij — wou jij ? . . .
Eelke. Voor zes jaar mot je — ’t staat geschreven, Sytske. (bij de tafel neerbonzend, in snikken en woede losbarstend) ... O jij smeerlap!... Jij ongeluk! ... Jij ongeluk! .. .
Eelke. (grommend) D’r is toch geen rede — me uit te schelde ...
Sytske. Lamme kerel, pummel van ’n vent, wat hei ’k jou gedaan!
Eelke. (bot) Jij heit me niks gedaan.