61
Watze. De koe... de koe... As-die de pof heit — mot je — mot je ’n end stroo wringe — en — en in z’n bek steke — dan — dan staat ze vanzelf (nabootsend) ü — ü — ü!
Sytske. Ga slape, Watze — je bin bezope ... (wil hem ophelpen)
Watze (kwaadaardig-af werend) Wat mot jij van me meid! — Wat bliksem! — Geef ’n brandewijn met — met suiker ... (tast pijnlijk naar z'n hoofd, veegt iets denkbeeldigs weg) — en blijf van me kop (opstaand en schreeuwend) — blijf van me kop, van me kop! ...
Douwe. Ik zei wel helpe. — Zelle we d’r hiernaast nog een neme, Watze? Ik hou je vrij.
tyatze (inzakkend, wezenloos). Ik — ik ken jou nie — Wie ben jij (langzaam weer oplachend) As-die — as-die op ’n turf gaat staan, ken-die ’n oud varken nog niet in ’r achterste kijke (slaat van pret met de handen op de knieën).
Maaike (heftig). Dat zei die morgen bezure l Nog drie dage heit Tjerk gezeid en acht en twintig gulde as d'r over de vijftig motte weze (dreigend) ... Kerel! Kerel!...
Eelke (haar af werend). Wat helpt je dat met ’n dronken man!