111
Eelke. Sytske! (Zij legt het hennepzeel om cle borsten). Sytske! (,Jeltje en Sytske zetten aan).
Hiddes. Met ’n zetje! Hij zit hier nog vast. De boom zakt in de modder! ...
Sytske {op den grond inzakkend, loreed-luid schreiend) Ik ken niet! Ik ken niet!
Eelke {driftig). Je ziet toch, dat ze nie ken, Hiddes ! ...
Jeltje. Wat is dat nou? Alléén gaat ’t nie (Sytske staat snikkend op, legt het hennepzeel wéér om de borsten, zet zich schrap. De lijn viert zachtjens weg).
Eelke. Gedag — Gedag Sytske ! — Sytske hóór je nie !... {De trekkende vrouwen verdwijnen achter de hut over de eindlooze-grauwe heide — hij staart ze na, bonst het raam dicht, smakt op ’n stoel, smijt de biljetten tegen den grond, huilt in de handen. Watze klopt hem troostend op den schouder, raapt aar ziend de papiertjes op.
Katwijk-aan-Zee, November-December, 1901.