21
ganzen doken neer op ’t licht-dampendi weiland — mama wiebelde met 'r op ’t voetenbankje rustend hoog-hakkig laarsje — papa, niet thuis in dit voor hem vreemde pakhuis, bewoog de lichtende sigaar als ?n maatzoekenden strijkstok — Marianne neuriede wederom muzikaal-nasaal de droom-melodie mede — Emmy knikte lief-langzaam of ze van iets heel-aangenaams proefde, dat nog te heet was, om ’r dadelijk groote happen van te nemen ...
Dien nacht sliep Albert Driessen minder aan een stuk dan gewoonlijk. Bij het wandelingetje in den tuin van het terras, had-ie Marianne aan den eenen en Emmy aan den anderen arm rondgeleid, terwijl mama en papa als degelijke ouders ’n oogje in ’t zeil hielden. En ze hadden enkel over muziek gesproken — over 't innerlijk genot — en bij de fascineerende oogen van Marianne verder liegend omdat-ie eenmaal begonnen was, had-ie zelfs beloofd den volgenden avond wat te komen spelen. Hij had ’t beloofd — hij. Hij moest overspannen zijn, als-ie al geen hersenverweeking had. Iemand op zijn leeftijd loog zulke dingen niet meer en beloofde geen krankzinnigheden ...
„Aannemen, Ober!” zei-ie na 't haastig gouteeren der kleffe boterhammen, de transparante reepjes kaas en ’t uit de kalk verloste ei: „aannemen, de rekening!”
„Vertrekt meneer al?”
„Ja — en als ik weg ben, geef dan m’n kaartje aan de familie van 24 en 25 — met de boodschap dat ik heel erg onverwacht... Wil je?.. .”