zonder welke mijn delikate maag het koninklijke goedgekeurde diner niet behoorlijk zou verfwerken. Ga, mijn vriend, en doe je plicht. Ik wens alleen gelaten te worden.” Hij wuifde sierlijk met zijn kleine, blanke hand, en schaterend vloog det duivel weg, om nog een oogwenk te verwijlen voor het beslagen venster van een hooggelegen vertrek in de Amsterdamse Pijp.
Daar zag hij een man zitten, gebogen over grote vellen wit papier, die hij bekraste met vele zwarte regeltjes, waarin zijn eeuwigheidsdromen lagen uitgestort, en hij was geheel en al verjgeten in welk verward drama hij een ogenblik een rol egspeeld had. Teleurgesteld haalde de duivel zijn schouders op, minachtend mompelend: „Ik heb hem eerlijk zijn kans gegeven, maar de onverbeterlijke stommerd heeft het natuurlijk weer niet gezien! Hij is een hopeloos geval.... ik geef hem op!” En met een wilde zwaai van zijn vleiermuis-vlerken hief hij zich op van de vensterbank en verdween. Het raam kletterde. Hans Thyssen keek op, en glimlachte tegen het gelaat van de poëzie, dat hij achter het glas meende te ontwaren. Het was echter slechts het laatste puntje van Satans verdwijnende staart....
201