inlichtingen te vragen, of ’r op klein-menselijke fouten opmerkzaam te maken. Eerst bij ’t tweede ontbijt, bijna aan ’t slot van z’n doorwrocht Officieel Rapport, toen ze ’r stembanden enigszins geforceerd scheen te hebben, ’m weer op zuur-klonterige melk trakteerde, ’t zout bij z’n groen-gegookt ei vergeten had, z’n mes aan z’n broodje de smaak van geschilde uien mee-deelde, en de boter niet geheel, maar dan toch in nuance sterker dan gister riekte, waagde hij ’n bescheiden terechtwijzing. Zij keek ’m lijdend-vernietigend aan. „Uw maag zal van streek zijn, neef”, sprak ze hees — de wraak der zang-godinnen —: „u eet tegenswoordig te veel Haagse hopjes....”
Hoe wist ze ’t? Hoe kon ze ’t weten? Wie had ’r op de hoogte gebracht, terwijl hij alles had gemeden, om ’r zonder schok van de ernst ener diepst-innerlijke situatie officieel mededeling te doen? Nathan Marius Duporc was zo geweldig door de naam der Haagse delikatesse overrompeld, dat hij ook bij ’t tweede ontbijt, in diepste lankmoedigheid koffie zonder suiker en met melk, die tot zelfs de schooierigste ,uitgehongerdste, weinigst-kieskeurige kater zou hebben versmaad, bij ’n broodje met sterke boter en transpirerende kaas, in zwijgenis schrokte. Toen stak-ie ’n verse pijp op, zei voorzichtig dor de deurkier: „Je kan afruimen Anna....”, en trok zich in z’n werkkamer, achter z’n schrijftafel terug, om dé laatste foliovellen van ’t opzienbarendste rapport, dat-ie ooit mathe-matisch-helder gewrocht had, in ’t net over te schrijven. Hij copieerde geduldig, schijnbaar-onverstoorbaar-wijsge-rig, maar de ideaalste, aan alle Matere ontworstelde engel zou ’t tegen ’t hernieuwde galmen van nicht, die op deze Zondag bij voorkeur arbeid in de gangen en ’t portaal scheen te ontdekken, hebben af gelegd. Toen deed Nathan Marius Duporc zwak en laf, gelijk mannen met ’n schuldig geweten dikwerf de aard eens kruipende honds vertonen. Met bolle drift binnenskamers smeet-ie de beargumenteerde! Conclusies en Recaijitulatie in de la van z’n schrijfbureau, zich voornemend ’t werk te voleindigen, als de muzikale nicht om elf uur in ’r bed zou liggen — en met t’ deemoedig-beminnelijk gelaat buitenskamers, zei-ie, of-ie niets van de toestand-op-voet-van-oorlog gemerkt had, dat-ie naar ’t Hoofdbureau ging, en vermoedelijk niet thuis zou komen middageten. Toen-ie bij de buitendeur was, zond ze ’m ’n enkele vergiftigde pijl na, ’n moorddadige met w'eierhaak. En wéér knipperde-ie met de ge-zamenlijk-trillende wimperharen. „Da’s best neef. En ’k
zou ook nog is ’n Bioscopie pakken, watte?”----
Zij zette binnen ’r taak van onderzoek voort. Ze wou nou alles weten. Une femme avertie en vaut une don-zaine. Wanneer Nathan Marius al zodanig in de strikken
179