18
BLINDE :
Ik dank je wel. Wel thuis. Hou 'm niet in je zak. ziende :
Hij komt m’n hand niet uit. Dag moeder. blinde :
Dag meester, (hem naroepend) Meester! ziende :
Ja-
blinde :
Doe de lamp uit. ziende :
Uit? Blijf je liever in 't donker? blinde (glimlachend) :
Ja. Liever. ziende :
Daar dan. Slaap lekker. blinde :
Dank je. (Zij blijft onbewogen in ’t maanlicht zitten, vouwt de handen om den bijbel) ... Nou slaat-ie yt hek achter zich dicht. Nou stapt-ie voorbij den koestal. Nou voorbij de lantaarn. Nou gaat-ie den hoek om. Wat ’n stilte! Nog nooit heb ’k de stilte zoo gehoord, 'k Word bang van m’n eigen adem. Heere God, nou is ’t tusschen ons twee — jij ziet mij — en ik zie jou. Zoo als ik hier zit, zitten 'r nou duizend en nog 'ns duizend moeders . . . Waarom ? . . . Voor wat ? . . . Waarom, voor wat, lieve Heer ? . . . (klaagt lang-smartelijk, de handen om den bijbel wringend).
DOEK.
Augustus 1914.