— Nu praat u wéér met melo-dramatische tranen in uw stem, matigde de geleerde: ....met tranen, terwijl ik u zoo gewaarschuwd heb! Op die manier ben Sik niet aansprakelijk. Al was, in den tijd toen ik pas met mijn honde-oog liep, mijn dierbaarste bloedverwant of vriend — bij wijze van spreken: ’k heb kind noch kraai op de wereld! — gestorven, dan had ’k nog geen traan gelaten, om m’n wetenschappelijke proefnemingen niet te vermoorden! Daarenboven zijn tranen altijd nutteloos, on-aesthetisch, dwaas, ridikuul, onlogisch, te veel....
Joep luisterde nauwelijks. Voor ’t eerst sinds ’t noodlottige jachtavontuur scheen ’m ’t donker achter de zwarte brilleglazen, rossig vertroebeld, of ongrijpbaar-ver een toorts begon te lichten.
— Ik geloof, zei-ie nerveus — en z’n hart hamerde bij die woorden —: ik geloof, dat ik op ’t oogenblik al iets van de zon buiten bemerk....
— ’t Geloof is alles, sprak de geleerde, met ’n tikje ironie — dezelfde spreuk van zuster Loeke, in die lange, lange maanden. Den kop van den hond — Pluto met 5t menscheoog — streelend, bleef Joep in ge
25