12
„Jessus,” lachte ze: ,,’k zou me pruikie en me bril nou maar afleggen, meneer van de politie...! Is dat ’n toestand hier, hahaha!..
„Van de politie?... Hoe kom je daar op, dikkerd!” lachte ik weerom.
„Nou, dat het meneer me al den éérsten dag gezeid en ik ben ook niet van gister! Wat ’n historie, om zoo de kat uit de boom te kijken!”
Ze schaterde van pret — ik ook. Want terwijl ze zoo’n echt plezier om m’n afgenomen pruik en den goddank niet meer in m’n neus kervenden bril had, merkte ’k op den wijsvinger van ’r rechterhand iets op. De nagel was door ’n gelig stukje papier bedekt, de andere vingertoppen waren kleverig^zwart, zooals kinderen ’t hebben, als ze met gom knoeien.
Vijf minuten later liep ’k op m’n kousen over de zoldertrap de meidenkamer in. Nou Henkelman zoo delikaat overgekletst had, dat ik van de politie was, moest ’k ’r haring of kuit van hebben. En ’k hoefde de mand niet eens open te breken — tus-schen ’r bed en ’r matras vond ’k ’n uitgezóchte collectie „aangebroken” Stadskranten, ’n schaar, ’n halfbegonnen brief...
Dien nacht bewaakten we 't huis. Om vièr uur sloop de pracht-van-’n-Geldersche over ’t trottoir, werd bij de brievenbus gearresteerd. Den brief probeerde ze in te slikken. Hielp ’r geen cent. De mand leverde ’s morgens, voor dag en voor dauw, ’t schoolschrift, de ordinaire couverts, ’t potje gom!
Ze bekende. Ze was in de drie weken, dat mevrouw in Zand-voort was, smoor-verliefd op Henkelman geraakt, had geprobeerd de „menschen” van ’m te vervreemden en de vrouw ’t huis uit te jagen. Of ’r iets tusschen den ambtenaar en haar voor was gevallen, laat ’k in ’t midden...
Met de rechtbank maakte ze niet kennis. In voorarrest werd ze door psychiaters geobserveerd en ’n paar weken later naar ’n gesticht getransporteerd.
Ik kreeg ’n pluimpje van den burgemeester — maar... had de Geldersche mij niet eerder door dan ik haar?... Toeval, heeren — toeval en... boffen!”