73
Mevrouiv. Niét gebeld?
Marre. Nee, dan is de bel kapot, mevrouw.
Mevrouw. Ga dan is even in de spreekkamer bellen. Daar wil ’k direct de proef van nemen. {Marre af) Is u de grootmoeder van ’t meisje?
Koosje. Ja, mevrouw, en héüsch de bel mot keeduuk weze.
Mevrouw. U hoeft voor mij niet zoo weg te loopen. Dat is m’n bedoeling niet. Als ü zegt, dat u de schel niet gehoord heeft, dan geloof ik u. Maar ’t spijt me om 't te zeggen, — en 'k vind ’t heel goed, dat ’k ’n oogenblikje met u alleen heb — dat ’r geen reden is, om alles aan te nemen, wat Marre van tijd tot tijd blieft te vertellen.
Koosje. Mevrouw, Marre jokt nooit.
Marre {op V trapje). ’k Héb gebeld, mevrouw.
Mevrouw. Dan heb ’k me vergist, dan ben ’k onredelijk geweest, dan moet Jan dadelijk na den electricien. Dat kun je ’m strakjes zeggen, ’k Was juist bezig je grootmoeder te vertellen, dat ’k geen bijzondere redenen van tevredenheid over je heb.