8
Directeur. Als je naar ’t huis van domenee wil...
Nummer zeven. Nee — pas gister gelachen — dat zal-ie...
Directeur. Ja, Gerrit Muller, houen mógen we je niet.
Nummer zeven (in hakkelende drift). As ’k toch beloof nooit meer in de kerk te lachen — wat ken ’t de nieuwe koning schelen of ik hier uitstap — wat domenee belooft heit — dat ken je vragen — wat mot ik buiten — buiten... Om wéér met vuil van de straat gesmeten te worden — as toen ’k van de heeren kwam, toen ze geoordeeld hadden —- voor — voor...
Directeur ...De dood van die twee...
Nummer zeven. ...Ja, je mag niet dooien — ik was toen zoo gek as me dochter — en de centen van ’t — van ’t...
Directeur. ...Van ’t legaat...
Nummer zeven. ...Van 't legaat — ja, jal — wouen niet uit me kop — door me vrouw — door me vrouw — die maar zee — die maar zee — as zy d’r niet meer benne, benne wy uit de zorg... (plots in wan-hoop uitbarstend). ... Waarom mot jy‘ dat ophalen! ’k Was ’t zoo an ’t vergeten, zoo kwyt. Denk-ie dat ’t niet in me hèrsens heit gezeten — al die jaren — al die jaren, as ’k wakker lee? — Motten ze buiten weer staan gillen en schreeuwen: giftmenger... giftmenger... giftmenger!...
Directeur. Muller — kom tot bedaren — niemand, geen sterveling, zal in jou den man van vóór twintig jaar herkennen ...
Nummer zeven. Ja, ja, — ze kennen me — allemaal ...
Directeur. Ach kom! Daar hangt ’n spiegel — als je me niet gelooft kyk ’r dan in — wees verstandiger — je verlaat de gevangenis met ’n behoorlijk duitje — de domenee zal ’n oog op je houen,
Nummer zeven (langzaam opgestaan, kijkt schuw in den spiegel, schrikt). .. .Ben ik — ik dat?