„Nee, nee, mams!'’ viel ze beleedigd uit, en ze kreeg op ’t laatste oogenblik zenuwtrekkinkjes om ’r neus, of ze toch nog zou gaan huilen: „zij hoeft niet op me te passen. Dat kan ik zelf wel. ’k Ben geen baby meer...”
„Goed dan, schat,” suste moeder, nerveus de knoopjes van ’r niet meer sluitende, plots te klein geworden handschoenen, met wringende rukken be-vechtend — de straatdeur stond aan — 't leek of ’t paard voor ’t op ‘t laatste moment bestelde rijtuig, ongeduldig de keien beschraapte, om te waarschuwen dat de trein ook wel ’ns op tijd vertrok: .,goed dan, m’n kind: als je maar op jezelf past, en niet te wild de trappen opholt, en op de kleine beentjes in je soep let, en je eten kauwt, en blaast alsi ’t te warm is, en niet te lang in den tuin blijft spelen, en ’n doek om je hals knoopt, want we krijgen ander weer, en geen deur open doet wanneer ’r gebeld wordt of Christien moet ’r bij wezen, en je haar goed borstelt met ’n vlecht ’r in, voor je naar bed gaat, en niet liggen lezen, en, en...”
„Mams, hou asjeblief op: ’k ben toch al meer alleen geweest... Als je nog langer treuzelt, verzuim je den trein, en dan zal je wat hooren..
Gejaagd, met moeite ’r blijdschap bedwingend, de zotte blijdschap, die in ’r rumoerde en zong — van haast ’n heelen dag je eigen baas te zijn — te kunnen doen en laten wat je wou — lekkertjes dit en fijntjes dat — terwijl ze nog geen paar uur gelejen met dikke, heete, biggelende tranen voor ’t raam aan de straatzij had zitten kniezen, omdat zij niet mee mocht om „vadie” af te halen, „vadie” die zóó-iets-snoezigs, zóó-iets-wat-anderen-niet-hadden, dat-ie ’t tot de laatste minuut voor ’r geheim hield, zou meebrengen... Raar en vreemd, maar echt waar... ’r hielp geen jokken tegen: nou mams, geëchauffeerd, op ’t punt stond in