waggelende beentjes. Tadelada-dadada. daantje, bij het raam: Psst! Niemand thuis.
tweede toneel. De vorigen, Jelle, Barend
jelle, voortspelend: Asjeblief! daantje: Niemand thuis! jelle: Ik kom vast eens in de week. daantje: Ze zijn na de haven. clementine: Daar! Smijt iets het raam uit. jelle, ophoudend: Dank u wel. Zoekt. cobus: Achter die steen, stommerd. daantje: Nee-meer daar.
clementine: ’k Heb ’t diè kant uitgesmeten. Hè, wat ’n ezel!
Is-die zö kippig? cobus: Hij heit maar ’n hallef oog-en met ’n hallef oog zie je niet veel. Achter je! jelle: Ik zie niks.
daantje: Psst! Hè! Barend help is ’n handje! clementine: ’r Moet ’n dubbeltje liggen. barend, een mand wrakhout op de rug: Geef ’t ’m dan in z’n pote. Bonst de mand neer. Hier! Draagt het hout door het kookhok.
jelle: Duizendmaal bedankt, juffrouw. Loopt spelend door. cobus: Hè-je-die kwajongen gehoord?
clementine, tot Barend: Zeg ’ns, grote aap, had je ’t tegen mij? barend, schuw verlegen: Nee, juffrouw, ’k Wist niet dat ü hier was. Ik dacht...
cobus: Je mot niet denke-je mot denke om weer zo gauw mogelijk na zee te gaan-en brood voor je moeder te verdiene. barend: Bemoei je ’r niet mee...
cobus: Hoor-tegen mijn het-ie praas-en anders staat-ie met z’n bek vol tande-ik ben niet bang-hèhèhè-ik doe niet in me broek as’k vare mot-hèhèhè! daantje: Kom nou. ’t Heit vier geslage. clementine: Morgen, tién uur, Cobus... daantje: Kan niet juffrouw. We motte steentjes krabbe. cobus: Ja, we motte steentjes krabbe. clementine: Weer wat nieuws! Wat is dat?
9