marietje, bedrukt: Dag tante Knier...
kniertje: Nog is wel bedankt, juffrouw, voor de soep en de eiere...
truus: Kom je morrege-avond bij mijn ’n kommetje drinken?
-toe, zeg maar ja.-... kniertje: Nou misschien. Dag juffrouw. Dag Marietje. Dag Saart. As je Jo ziet, stuur d’r direk, wil je? Ze ruimt de kopjes weg. De wind huilt woest-gierend om het huis. Angstig luistert zij bij het raam, schuift haar stoel dicht bij de schouw, staart in 9t vuur, begint lippen-prevelend een rozenkrans te draaien.
achtste toneel. Jo, Kniertje
Jo plompt op een stoel bij ’ t raam, speldt zenuwbevend haar doekje los.
kniertje: Da’s goed dat je na bed gaat-je ben helemaal mis. Was dat ’n uitval! En dat goeie kind dat door weer en wind eiere en soep komt brenge. jo, ruw: Jouw zoons zijn wel in weer en wind uit voor haar en d’r vader... kniertje: En voor óns... jo: En voor óns... Een stilte. De zee is zo wild... kniertje: Ben je weze kijke?...
jo, angstig: Ik kon niet tegen de wind op-de halve wering is weg-geslage... de pier staat onder... Een stilte. Kniertje bidt. O! O! ’k Ben kapot van die smerige verhale! kniertje: Ik herken jou niet vanavond-Ben je ooit zo geweest toen Geert bij de marine voer? Ga na je bed-en bid-bidde is de énige troost-’n zeemansvrouw mot niet zwak weze. Over ’n paar maande stormt ’t weer, tellekes weer-en d’r zijn meer vissers op zee dan onze jongens. Haar praten gaat in zacht prevelen over-de ouwe vingers betasten de rozekrans. jo: Barend hebbe we weggejaagd-tot ’t laatst heb ’k ’m gesard... Ziende dat Kniertje bidt, loopt ze handenwringend naar het raam, trekt het gordijn aarzelend op, staart door het glas. Dan, voorzichtig, opent zij een der vensterdeuren. De wind buldert het gordijn omhoog-de lamp danst-ploft uit. Snel trekt zij het raam dicht.
kniertje, driftig van angst: Da’s toch gekkewerk! Blijf met je
58