61
Bartsch z’n, z’n terugkrabbelen, as je zelf zoo zwak in je schoenen staat... ?
S c h u 1 z. Ik sta niet zwak in m’n schoenen, maar, maar ... (Met gebaar naar slaapkamerdeur). ... eergister ben ’k „gelukkige” vader van twéé geworden, en toe ’k me vrouw daar vertelde van ’t ’r op of ’r onder...
H a d w i g. ... Het ze ... Ja. Ja. Alles an me eigen boddie ondervonden ... Heb ook zoo is an ’n bed gestaan, ook zoo geschommeld, heen en weer, tot ’k me evenwicht te pakken had .. .
Wiener. Jij ?
H a d w i g. Ik.
Wiener. Ben jij, jij getrouwd geweest?
H a d w i g. Ja. Ben ’t nog.
Wiener. Nog?
Schulz. En je vrouw dan?
H a d w i g (neemt zwijgend ’n slok uit z’n flesch). Heb ’r — heb ’r laten zitten — met me kind. Da’s alles.
Wiener (na ’n lange stilte, opstaand). Ja, ja — ik ben wel niet getrouwd, maar as ’k de courage had om me bruid ajuus te zeggen, raakte ’k ’r nog in geen honderd jaar kwijt!
Hadwig Dat hoeft ook niet, Wiener: je heb ’n goed wijf en ?n stevig wijf...
Wiener (droog). Ja, te stevig ...
Hadwig. Zoolang ’n vrouw met je meegaat, zoolang ze niet de baas wil wezen van wat hier-binnen (wijst op z’n voorhoofd) an ’t werk is, mot je — om een van jouw vroegere zeemansuitdrukkingen te gebruiken — bakzeil weten te halen — en anders...
Wiener. Nou ?
Hadwig. Anders niemedal... Dat zijn dingen, die je met jezelf uit mot vechten, en waarin je ’n ander geen raad kan, geen raad mag geven... (Klopt Schulz op den schouder). Kom Schulz, 71 ouwe lied:
„Glück auf, Kameraden, durch Nacht zum Licht!
Uns sollen die Feinde nicht kümmern.
Wir hatten so manche verzweifelte Schicht,
Und sahen die Sonne doch schimmern ...”