46
VIJFTIENDE TOONEEL.
De vorigen, Heil.
Wied (driftig tot Heil, die met een emmer met kolen door linkerdeur binnen komt). Wat duivel, kan jy niet kloppen?
Heil (stug). Hè-’k gedaan.
Wied (terwijl Anne zich weer achter de schrijf* machine zet). Dan doe je ’t voortaan wat barder, en dan wacht je tot ’r „binnen” geroepen wordt!
Heil (grommend). Hè-’k op gewacht. (Vult de kachel).
Wied. Genoeg! Genoeg!
Heil (bij scheppend). Zonder kolen — zonder kolen — gaat ’t niet. As je ’m geen kolen voert, brandt-ie niet... (Smijt nijdig de klep van de kachel dicht. Af).
ZESTIENDE TOONEEL.
Wied, Anne.
Anne (voor zich heen starend). Ach, ach...
Wied (eveneens in gedachten). In Godsnaam!
Anne. Als-ie ft gezien heeft...
Wied. Dat heeft-ie ... In Godsnaam!.. a Ben jy ’r bang voor?
Anne. Ik, nee...
Wied. Ik ook niet... (’t Van zich afschuddend). Glück auf! Glück auf!... (Naar de deur). Wat *r van komt, dragen we samen!
Anne. Of anders — ik alleen.
Wied. Nee. Samen. Samen. Glück auf! (Af door plaatsdeur. Buiten, voor 't raam, kijkt hij eerst naar links en rechts, en werpt haar 'n kushand toe. Zij zit even in gedachten, begint te tikken).
Einde van het eerste bedrijf.