30
’t voor duizende menschenlevens noodig en, en — nood-zakelijk is! We kommen niet an ons loon — en we worden
— we worden — ’k zeg 't zooas *k ’t denk — we worden opgezwiept, om kolen, kolen, kolen na boven te jagen
— en de gaten, de „paardestallen,” worden niet ange-vnld...
Wied. Nonsens! ’r Wordt hier niet anders dan in elke mijn gewerkt...
Hadwig. ... ’t Is overal roofbouw!
Wied. ’k Moet je verzoeken, Hadwig, op je woorden te letten! We zijn hier op geen mijnwerkerscongresl Wie belet jullie de gaten, de stallen, te vullen?
B a r t s c h. ... Meneer de directeur...
Wied (gemoedelijk). Nee toe, Bartsch: ik zit toch niet als beschuldigde voor ’n rechtbank... Schulz zet jullie grieven uiteen, maken jullie ’t Schulz en mij niet moeilijker! Wie belet je de gaten te stoppen?
Schulz. As de middagploeg na benee komt, mot ze eerst ’t vuile werk van de ochtendploeg doen — en de ochtendploeg mot voor de middagploeg verbouwen, as de nachtploeg niet toevallig gerepareerd het. Terwijl Jr geschoord en gestut wordt, of terwijl we de stallen dichtsmijten — voor ’t mijngas —- kennen we geen kolen uit de grond stampen ... En omdat de opzichters...
Hadwig. ... Bang voor d’r premie...
Wied (ongeduldig z’n bureau bekloppend). Asjeblief!
Schulz. Omdat de opzichters de hoeveelheid willen halen, en om kolen, kolen, kolen schreeuwen, verwaar-loozen we an alle kanten... Da’s duidelijk... As ’r geen dwang was om de hoeveelheid te leveren, zouen we meer an onze veiligheid kennen denken... Bü ’n andere loonsregeling ...
Wied (ongeduldig). Ja, ja, ja! (Een stilte). Heb je
— nog meer?
Schulz (aarzelend tot de anderen). Ja, hebben we nog meer?
Hadwig (grommend). ... De zwarte lijst... Daar mot ’n verandering in kommen ...
Wied. Zoo. Moet dat ? (Hadwig knikt stug). Als —