98
neuzen in wat anders dan boter terecht zouen zijn gekomen 1 Wat zeg je ’r van?
Mari a. Wat ’k ’r van zeg? . ..
I d a. Begrijp je ’tniet? Vader — vader is zoo vrij als wij....
Jan.... Is meneer? . ..
Maria. Jessis, jessis, hoe het u ’m dat geflikt ?
I d a. . . . Terwijl-ie gelucht werd, zijn de zoon van Lasso en ik als ’n paar raven neergeschoten, en eer de wachter ’r bij was, waren we hoog en droog — vader aan onze ballasthaken. . . .
Jan.... Dat snap ’k niet. Met zóóveel schildwachten. .. .
I d a. Ik ook niet. Maar we hébben ’m. Hier dorst ’k ’m niet brengen. .. .
Maria. Waar is meneer dan?
I d a. Bij Lasso — op de zolderkamer.
Mari a. En meneer Lasso was daarstraks hier — heeft geen woord gezegd.
I d a. Die was ook nog niet thuis. Is dat de post van vandaag?
M a r i a. Ja juffrouw.