P 1 ii m s. . . . We praatten over ditjes en datjes, Uw Hoogheid, en toen bij wijze van spreken — dacht ’k — zei ’k.. . .
Vorst. Jawel, Jawel. Heel duidelijk (tot den lakei, die met Jn deken gereed staat). . . . Nee. in dat malsche zonnetje heb ’k liever geen warmte-wéérder. ’t Kussen wat hooger. Nog iets. Zachtjes. Zachtjes. Kraakporselein moet je met zorg behandelen, hahaha! (tot den adjudant) De portefeuille kun je wel weer meenemen, Arndt.
Adjudant. Zooals Uw Hoogheid beveelt.
V ors t. Na ’t tweede ontbijt en geen minuut vroeger. Zoolang m’n rug in ’t voortreffelijk zonnetje braadt - oei! zoolang ik hier als in ’n
couveuse zit te stoven heerlijk! — ineens ’n ander klimaat — zoolang kan ’t potje met staatszaken, van af ’t hors-d' oeuvre varié tot de cure-dent toe, alleen staan te pruttelen, ’t Mag in dien tijd aanbranden — wat jij, Plums? Toen ik ’t woord hors-d' oeuvre varié sprak, hebben je oogen als de kaarsjes van ’n kerstboom gelicht, hahaha!
Plums. Als ze zich dat veroorloofd hebben, Uw Hoogheid, was ’t uit genoegen u in een zoo opgewekt humeur weer op de ouwe plaats buiten te zien.
Vorst. Wel, wel — wat ’n complimenteusant-