109
’m hield, omdat-ie enkel voor z’n werk leefde, hebben w?e weken gehad, dat wre de boterhammen moesten tellen. Dat noemen wre nou nog de tijd van de gaskroon. ...
Ossip.... De tijd van de gaskroon.. . ?
Ida (glimlachend). Ja. We hadden toen énkel in de werkplaats, naast ’t laboratorium, ’n gaskroontje, zaten in de kamer bij ’n kaars. Maar as ’t Zondagmorgen was, draaide vader dat kroontje in de werkplaats af en draaide ’t in de huiskamer an. Eiken Zondagavond aten wre dan onze boterhammen bij volop gaslicht. En dat wras dan ’n féést, hoor! ’n Feest! En Maandagmorgen hing ’tweer in de werkplaats... .
Ossip (in bed opzittend). WTat vind ik jou — ’n aardige — ’n vreeselijk-aardige kerel, Hilde-brand. ... Ik hou waarachtig van je. . . .
I d a. Dank je wel.
Ossip.... Heeft je vader tien jaar lang aan die machine gewerkt?
Ida. Langer. De eerste nachten dat-ie ’t probeerde vergeet ’k nooit. De derde nacht dook-ie van ’tdak, hoorden we ’n schreeuw en ’n smak — toen niks meer. We dorsten de trappen niet af — ik heelemaal niet — ’k wras toen acht. As je ’m