38
vort! — Tien, twintig, dertig — ze zijn niet te tellen. Angstig! Daar zullen de zeelui van lusten. Kijk u niet?
Pleegzuster (met een voetenbankje). Nee, ik wacht op u.
Rita (neerzittend). Daar dan. [De zuster schuift het bankje onder haar voeten). Dank u. U is ’n engel. Mag ik u ’n zoen geven?
Pleegzuster. Nee, Rita.
Rita. Mag ’n zoen uit dankbaarheid niet?
Pleegzuster. Nee, Rita. Wil u ’n kussen in uw rug?
Rita. Welnee — ’k voel me goddelijk. Zoolang als ’k leef, ben ’k niet zoo uitgerust geweest. Moeder joeg me ’r eiken dag om vijf uur uit. O, als je gedacht heb ze nooit meer te zién, wat zijn de wolken dan om voor te kniélen ....
Pleegzuster. Men knielt alleen voor Gód.
Rita Om voor te knielen, zuster. Dat voelt
u niet, omdat u niet zooals ik den dood bij je gezien heb. (Een stilte) Allemaal grijze en bruine wolken , ’t Is of je meedrijft, ’k Wor ’r duizelig van.
Pleegzuster. ’k Heb u gewaarschuwd.
Rita. In dat slaapkamertje hóórde je de zee