24
der Nachtigal das holde Glück ins Haus — die Liebe — die Liebe — die hat es al vollbracht /”) Is dat — die vrouw ?
Nansen. Ja. Ze mag vandaag voor ’t eerst op. Blijf je koffiedrinken ?
Bronk. Nee — ’k kan niet — ik — ik — lièver niet.
Nansen {glimlaehend). Wil je dan weer met ’n leege maag terug wandelen ? (strekt de hand naar de schel uit), ’k Zal de juffrouw zeggen ....
Bronk. Nee, Nansen. Je ben onvoorzichtig geweest, bijzonder onvoorzichtig en daar wil ik liever niet in genoemd worden.
Nansen. Méén je dat?
Bronk. Positief. Je heb straks gewild dat ’k zweeg. Goed. Maar nu entre-nous, als vriend, als ouwe vriend — die man had gelijk....
Nansen. Zeg j ij dat ?
Bronk. Die man had gelijk — niet gelijk in den platten zin van de vriendelijke gemeente — maar gelijk ómdat in ’n tijd waarin ’t smerigst wapentje tegen de geestelijkheid dierbaar genoeg is, om gebruikt te worden, ’t eind van de lasterpraatjes niet te overzien is. Je hoort dat in de herbergen____