„Ik heb,” zei Cobus deemoedig, en de herinnering aan ’t triestig avontuur scheen in z’n anders durf-grage oogen na te leven en sombere echos te wekken —: „...ik heb — draag ik de verantwoordelijkheid? — bestemt ’n mensch eigen lot, eigen karakter, eigen hartstochten en neigingen? — ik heb ’n licht-ontvlambare natuur, ’n aard in rijkste harmonie met de opperste lyriek in vrou-wenoogen, ’n teer-besnaarde ziel, die als ’n Aeolus-harp op den toets van ’n adorabele meisjeshand reageert — en aan den anderen kant ben ’k zoo gruwelijk onmuzikaal, dat ’k de Ouverture Eleonore C van Bach..
„Hoho... Beethoven!..
„Struikel niet over zulke kleinigheden, Samuel S.l — dat ’k de Ouverture Eleonore C van Beethoven dan, desnoods op ’n draaiorgel getransponeerd — wat drommel, lach niet! — ’t angstzweet van m’n ontmoeting breekt me nog uit! — mooi zou vinden... Op dat vervloekte muzikaal gebied heb ’k tot vandaag alles hardnekkig schoon gevonden, om ’r van af te zijn, om geen flaters te begaan en om m’n verstopte ooren voor anderen te verbergen... Je vraagt je af, welke fatale vergissingen de Schepping begaat, die iemand doet trillen bij den klank van ’n schattige stem en ’m doof laat voor ’t geluid dat duizenden met devotie aanbidden...
Op ’n dag — om je niet langer charades op te geven — ontmoet ’k bij Michel de Hondt — Italiaansche Opera — Paleis voor Volksvlijt — ’k moest ’r voor zaken heen — ik hou nou eenmaal niet van muziek — en kan ’t niet helpen — ik moest ’r heen, omdat ’k ’n Franschman over had en die maniak perse wóu — ontmoet ’k in de loge naast de onze ’n vrouw groot, slank, bleek, zwart van haar en ’n-nieuwe-lente-’n-nieuw-geluid in de gazellenoogen. Ze was... Maar wat geeft ’n opgewonden beschrij