Schoenlapper (geen oog van de ster af). Moeder Maria Moeder Maria.... Is dat voor mijn ?
De Zwaan. Eerst de zole nakijke, Jan!... Of ze genaaid benne en niet gelijmd — en of ’t geen bord-pepier is!...
Jan. Waar benne de schoene?
Schoenlapper. Weet ’k niet Die diamant brandt
in me kop____
Jan (de ster onder z’n kiel stoppend). Zoo hè-je d’r geen hinder van.... De schoene van vader!...
Schoenlapper (zoekend). Een paar en nog ’n paar! De halve nacht voor opgezete.... Was haast geen lappe meer an... en d’r stong nog drie twee en dertig half----
Jan (de zolen met de ster belichtend). Nou dan benne me kiet (geeft de ster aan den schoenlapper, die
beduusd aan de tafel neerzit) En voor moeder
maak je de toffels____
Schoenlapper (dwazerig over den steen heen glimlachend, zet z’n bril op). Allemachtigste God wat ’n zwaarte— Daar ken ’k bij lappe zonder olie in de lamp.... Ze schijnt door me hande heen.... Ze
lacht tegen me Hèhèhè! (droogt z’n oogen).
Allemachtigste God — da’s de ster van Bethlehem — Jan!... Jij het de ster van Bethlehem teruggevonde (z’n handen aan z’n rooden zakdoek schoonwrijvend) Die mag ’k niet met me smerige hande vasthoue — daar mot ’k me voor reinige.... Prachtig! Prachtig!...
74