56
Engel. Als ’k ’r maar op rekenen kan! (af)
Gaaike En .... en is dat....
Peter .... M’n zuster .... (aarzelend) juffrouw Eicaudet.
Lotte (verlegen). Dag juffrouw ...
Gaaike ... Ik had me u héél anders — Peter — is dat Lötte ?
Peter (glimlachend). Ja, verwondert je dat?
Gaaike (glimlachend). Ik had me zulke — zulke rare voorstellingen gemaakt... Moeder is hier.
Peter. Moeder?.... Hiér.
Gaaike. Bij tante Jet.
Peter. Zonder vader? (Gaaike knikt) Dus dan wil ze me zien ? Da’s verduiveld aardig... Da’s verdomd aardig.... Lotte, waar ga je heen ?
Lotte (de bokking opnemend) Ik wou —
Peter. Heeft dat zoo’n haast?
Lotte (schuw). Ze moeten nog gezouten worden en schoongemaakt.
Peter, '(glimlachend) En we hebben leverworst — kaas...
Lotte. (zeer verlegeri) Dat weet ’k wel... Maar