21
kens als ’k me handen wasch — ligt natuurlijk in ’t zeepbakje.
Bart. Engel is dood-eerlijk — en ’t zeepbakje is veilig.
Gaaike (tot Bart). Heeft u óok zoo’n zeepbakje.
Bart (iglimlachend z'n ringlooze vingers bekijkend). Verscheiden mevrouw.
Moeder Dobbe. Goed dat je vader naar Amsterdam is ...
Peter (schrikkend). Vader naar Amsterdam?
Moeder Dobbe. Wat scheelt je? Vin je dat vreemd?
Peter. En daar zegt u me niks van!
Moeder Dobbe. Stuif toch niet zoo op, malle jongen. Heb ik je niet dadelijk gezegd dat ie uit de stad was? We dachten dat jullie tegelijk hier zou zijn. Hij is naar ’n veiling, wou je opzoeken — note bene bij je koffiedrinken. — Maar — hóe vroeg ben je dan wel van je kamer gegaan dat je ’m misgeloopen ben?
Peter. Om halftien — om tien uur — we hebben bij een vriend gedejeuneerd, ’t Is verduiveld ...
De jonge pastoor. Peter.
Peter (nerveus). Nou ja — nou ja. Denk je dat