VOORWOORD.
Wanneer in nauwlijks twaalf speelmaanden twee serieus-bedoelde stukken (Ghetto en Het Zevende Gebod) tegen veel verdachtmaking en kwade trouw in bijna 200 opvoeringen beleven,, dan mag men aannemen dat er bij de Hollanders méér werkelijkheidszin aanwezig is, dan een onzer zou hebben durven vermoeden. En dat is zeer verheugend. Toen ik in April 1899 in eene uiteenzetting x) de meening uitsprak:
„Het bloeitijdperk der Grieken is w e r k e 1 ij k-„h e i d — het oud-christelijke: werkel ij k-„heid — de Renaissance: w e r k e 1 ij k h e i d, „dat wil zeggen er is evenwicht tusschen „het tooneel en de verlangens, de gedachten, de hopen der maatschappij. „Het verleden vond op het tooneel zijn god, zijn „eeredienst, zijn eer, zijn moraal, zijn bovenzinnelijks. Het heden heeft een loggen, chineeschen
*) Tooneel en Maatschappij, Amsterdam 1899.