120
Lotte. Ja — ja — maar — ’k heb niks — ’k heb niks...
De kruidenier-van-den-hoek. Maak dat ’n ander wijs (ingehouden-kiuaadaardig) Jij bent’n oplicht-ster — Maar ’k zal me maatregele neme. Jij hoort van me ! Jij zal goddoome me naam ont-houe! Ik zal jou zöèke! Al wor je de rijkste mintenee van de stad, vinde zal ’k je — al zat je bij de duvel en z’n moer (af naar driehoog).
ACHTSTE TOONEEL.
Lotte. Engel.
Engel. Juffrouw! Juffrouw! Hoor u me niet? Daar is . . . juffrouw! (Lotte staat op, gaat de sterfkamer in. Engel loopt haar achterna, klopt). ]
Lotte. 'Wat is ’r? |
Engel, (innig-verheugd) Daar sijn de vader en de moeder en nog 7n dame ...
Lotte. Goed juffrouw ...
Engel. De familie van méneer .. .
Lotte. (mat) O . ..
Engel. Goddank se sijn gekomme! En nou woue se hier weese. Se wachte in de kamer van meneer-achter. En of-ü nou. ..